- In een neurologisch onderzoek test de neuroloog het zicht, het gehoor, de spraak, het reactievermogen, de coördinatie, de spierkracht, het oppervlakkige en diepe gevoel, en de peesreflexen.
- Een CT-scan van je hersenen of ruggenmerg.
- Een MR-scan van je hersenen of ruggenmerg. Het is het beste onderzoek om een hersentumor op te sporen. Als dat nodig is, kunnen bij een MRI ook functionele metingen gebeuren (dat heet dan een fMRI), die de zones verantwoordelijk voor bijvoorbeeld spraak, motoriek of zicht in kaart brengen.
Al die onderzoeken zijn pijnloos en houden geen ernstige gevaren in.
Als op de scan een hersentumor ontdekt wordt, kunnen nog andere onderzoeken nodig zijn:
- Een EEG om epilepsie (vallende ziekte) op te sporen.
- Een PET-scan om onder andere de uitgebreidheid van hersentumoren te kunnen inschatten.
- Een angiogram om abnormale bloedvaten of abnormale bloedtoevoer van de tumor in beeld te brengen.
Afhankelijk van de kenmerken van de hersentumor vraagt de arts een of meer van die onderzoeken om de juiste plaats, het type en uitgebreidheid van de ziekte te kunnen inschatten.
Op grond van de symptomen, klachten en de aanvullende onderzoeken kunnen de artsen tot de diagnose komen van een hersentumor. Om te weten wat de juiste behandeling is, moeten ze weten om welk type hersentumor het precies gaat. Dat gebeurt via een biopsie, die ofwel van een stereotactische biopsie komt of van een craniotomie.
- Bij een stereotactische biopsie neemt de neurochirurg met een holle naald een stukje hersenweefsel via een klein gaatje in de schedel. Hij gebruikt wellicht een stereotactisch kader dat met vier schroefjes voor enkele uren op het hoofd van de patiënt komt. Die biopsie gebeurt meestal onder plaatselijke verdoving. Uitzonderlijk is volledige verdoving nodig. Tegenwoordig gebeurt een biopsie vaak zonder stereotactisch kader. Daarvoor wordt dan een systeem voor neuronavigatie gebruikt en is volledige verdoving wel nodig.
- Bij een craniotomie maakt de neurochirurg een opening in de schedel. Via die opening neemt de specialist een stukje tumorweefsel weg voor microscopisch onderzoek. Meestal verwijdert de neurochirurg meteen zoveel mogelijk tumorweefsel, als dat tenminste kan gebeuren zonder schade aan belangrijke hersenfuncties. De ingreep is dan niet alleen bedoeld om weefselmateriaal te krijgen voor microscopisch onderzoek, maar is al meteen een deel van de behandeling. Een craniotomie gebeurt meestal onder volledige verdoving maar kan ook soms ‘wakker’ gebeuren. Zo kan de neurochirurg tijdens de ingreep samen met de wakkere patiënt beoordelen wat hij wel of niet veilig kan verwijderen.
Met DNA-onderzoek of moleculair onderzoek kan de arts veranderingen ontdekken in het DNA van kankercellen. Die veranderingen of ‘mutaties’ zitten niet in het DNA van gezonde cellen. Ze opsporen is belangrijk om te kunnen kiezen voor de best mogelijke behandeling.