Stamceltransplantatie

Stamceltransplantatie (SCT) of stamceltherapie is een behandeling waarbij iemand stamcellen krijgt toegediend om beenmerg te vervangen dat door kanker of de behandeling van kanker vernietigd is. Deze stamcellen kunnen van de patiënt zijn (autologe stamceltransplantatie) of van een donor (allogene stamceltransplantatie).

Wat zijn stamcellen?

Vroege stamcellen zijn heel jonge cellen waaruit alle andere cellen in het menselijk lichaam ontstaan. Je zou een stamcel dus ook de moedercel van o.a. alle andere bloedcellen, levercellen, huidcellen, zenuwcellen etc. kunnen noemen. Bloedstamcellen (ook hematopoëtische of bloedvormende stamcellen genoemd) zijn een stadium verder en hebben gekozen in te staan voor de aanmaak van bloedcellen. Bloedstamcellen bevinden zich in het beenmerg dat teruggevonden wordt aan de binnenzijde van botten (zoals de wervels, het bekken en het borstbeen). Vanuit deze stamcellen ontwikkelen zich alle rijpe bloedcellen (witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes).

Behandeling met stamcellen

Stamcellen worden ingevroren om op het moment van de transplantatie te worden toegediend.

Soorten stamceltransplantaties

De getransplanteerde stamcellen kunnen afkomstig zijn

  • uit het bloed van de patiënt zelf: dit heet een autologe stamceltransplantatie
  • uit het bloed van een geschikte donor (familielid of iemand anders): dit heet een allogene stamceltransplantatie. Soms wordt voor een allogene stamceltransplantatie navelstrengbloed gebruikt: het bloed dat na het doorknippen van de navelstreng achterblijft in de navelstreng en de moederkoek.

Bij een autologe stamceltransplantatie worden de eigen stamcellen afgenomen (‘geoogst’) en ingevroren op het moment dat de ziekte zo ver mogelijk is teruggedrongen. Om achterblijvende kwaadaardige (bloed)cellen in het lichaam te doden, word je daarna behandeld met chemotherapie en/of radiotherapie (bestraling) in een hoge dosering. Deze behandeling vernietigt naast zieke cellen ook gezonde cellen in de beenmergholte. Er zijn dan geen stamcellen ofwel moedercellen meer waaruit zich bloedcellen kunnen ontwikkelen. Na de behandeling met hoge dosis chemotherapie en/of radiotherapie worden de ingevroren en goedwerkende stamcellen van de patiënt ontdooid en teruggegeven. Een autologe stamceltransplantatie is alleen maar mogelijk als er eerst voldoende remissie is: dit betekent dat er in het beenmerg of elders in het lichaam weinig of geen ziektetekens of symptomen meer zijn van de kankercellen (bijv. bij lymfeklierkanker). Bovendien moet de patiënt in een redelijke algemene conditie verkeren en niet ouder zijn dan 65-70 jaar, hoewel op individuele basis altijd uitzonderingen gemaakt kunnen worden. 

Bij een allogene stamceltransplantatie worden jouw zieke stamcellen vervangen door de gezonde stamcellen van een donor. Voor een allogene stamceltransplantatie krijg je eerst een hoge dosis chemotherapie en/of radiotherapie. De toegediende stamcellen van de donor zorgen ervoor dat het beenmerg en de bloedaanmaak herstellen.

Toepassing stamceltransplantatie

Een stamceltransplantatie wordt voornamelijk toegepast bij de behandeling van leukemie, lymfeklierkankers (hodgkinlymfoom en non-hodgkinlymfoom), multipel myeloom en myelodysplasie. Soms wordt ook bij andere kankers een stamceltransplantatie uitgevoerd.

Een geschikte donor vinden

Bij een allogene stamceltransplantatie is de zoektocht naar een geschikte donor van levensbelang. Slechts één op de vier patiënten vindt een gepaste donor in zijn naaste familie. De anderen moeten een beroep doen op donoren die geen familie zijn.

Elke gezonde persoon tussen 18 en 40 jaar kan stamceldonor worden. Hoe meer geregistreerde donoren er zijn, hoe groter de kans dat men voor elke patiënt een geschikte donor vindt. Registreren kan tot 40 jaar, doneren tot 60 jaar.

Ook navelstrengbloed is een goede bron van stamcellen. Het is snel beschikbaar, omdat het ligt opgeslagen in navelstrengbloedbanken.

Afname van stamcellen

In België worden stamcellen tegenwoordig meestal uit het bloed gehaald (perifere stamcelcollectie genoemd). Dat is een eenvoudigere procedure die lijkt op gewoon bloed geven. De donor krijgt twee prikken en via een infuus stroomt het bloed van de donor naar een machine. Die machine haalt de stamcellen eruit en de rest van het bloed gaat terug naar de donor. Dat duurt een paar uur, en dan mag de donor weer naar huis. In sommige gevallen zijn twee opeenvolgende dagen nodig om voldoende stamcellen te collecteren.

Stamcellen worden meestal uit het bloed gehaald. Voor de donor lijkt dat op gewoon bloed geven.

Bloed bevat in principe niet veel stamcellen. Door voor de stamcelafname specifieke medicatie toe te dienen aan een donor, meer bepaald beenmerggroeifactoren, kan men de stamcellen uit het beenmerg stimuleren om zich naar het bloed te verplaatsen. Daarom krijgt de donor gedurende vier dagen voor de stamceldonatie spuitjes met een beenmerggroeifactor toegediend (onderhuidse inspuitingen, dat kan door de donor zelf gebeuren of door een thuisverpleegkundige). De donor kan zich daardoor soms wat grieperig voelen of botpijnen ervaren, maar deze bijwerkingen van de groeifactoren zijn verder onschadelijk en zijn meestal een dag na de afname van stamcellen verdwenen. Wel kan de donor zich nog enkele dagen moe voelen.

Stamcellen uit navelstrengbloed worden na de geboorte uit de placenta gehaald, ingevroren en opgeslagen in navelstrengbloedbanken. Hoe een donatie van navelstrengbloed precies in zijn werk gaat, hangt af van het ziekenhuis en de navelstrengbloedbank waarmee het ziekenhuis samenwerkt.

Vroeger haalde men stamcellen uit het beenmerg. Onder algemene verdoving werd beenmerg (met stamcellen) uit het bot van het bekken gehaald en bewaard tot de transplantatie nodig was. Bij de beenmergtransplantatie (vaak afgekort tot BMT) die erop volgde, werden de stamcellen toegediend langs een infuus, net zoals bij een bloedtransfusie. Omdat beenmergtransplantaties nog zelden plaatsvinden, gaan we hier niet dieper in op deze behandeling. Mocht bij jou toch een beenmergtransplantatie plaatsvinden, vraag dan aan je arts om de verschillen met een perifere stamceltransplantatie met jou te bespreken.

Voorbereiding stamceltransplantatie

De behandeling die aan de stamceltransplantatie vooraf gaat, is zeer intensief. Je krijgt een voorbehandeling (conditionering) met chemotherapie en/of radiotherapie. Voor de transplantatie zijn ook nog een aantal onderzoeken nodig: de werking van nieren, longen, lever en hart wordt uitgebreid onderzocht en jouw gebit wordt gecontroleerd om de kans op infecties tijdens en na de transplantatie te verkleinen.

Onder lokale verdoving wordt een centrale ‘lijn’ geplaatst zodat alle nodige medicatie, chemotherapie en stamcellen vlot kunnen worden toegediend.

Ferdi Van den Haute onderging een autologe stamceltransplantatie

Toediening van stamcellen

De toediening van de stamcellen gebeurt via een bloedtransfusie. Het toedienen van de stamcellen duurt ongeveer een half uur. De nieuwe stamcellen vinden vanuit het bloed zelf hun weg naar het beenmerg waar ze in actie schieten en bloedcellen gaan aanmaken.

Herstel na een stamceltransplantatie

Een transplantatie is een zware medische behandeling. Als de transplantatie lukt, duurt het meestal tien tot veertien dagen voordat de stamcellen aanslaan. Daarna verschijnen er weer nieuwe witte bloedcellen en begint het herstel van de afweer. Tot die tijd is het een moeilijke, zware periode, die wel wordt aangeduid als de ‘dip’.

De neveneffecten op korte termijn zijn grosso modo dezelfde als van een zware chemotherapie. Vlak na de transplantatie kunnen zich bijwerkingen voordoen als misselijkheid en braken, diarree, slijmvliesontsteking van de mond, moeilijk slikken, gebrek aan eetlust, koude rillingen en koorts … Omdat jouw afweer tijdelijk is uitgeschakeld, is het risico op infectie erg groot. Daarom moeten patiënten na een stamceltransplantatie een tijdlang in een steriele kamer (ook isolatiekamer genoemd) met speciale luchtfiltering verblijven. Bij een autologe stamceltransplantatie is het risico op infecties kleiner dan bij een allogene stamceltransplantatie. Het afweersysteem kan dan sneller herstellen.

Mogelijke complicaties na een stamceltransplantatie

Bij een allogene stamceltransplantatie is het belangrijkste probleem op lange termijn de graft-versus-hostziekte (GVHD, ook wel ‘omgekeerde afstoting’ genoemd). Afweercellen uit het getransplanteerde donorweefsel vallen dan organen en weefsel van de patiënt aan, met huidproblemen, problemen bij seksueel contact (zie ook bij 'Meer informatie'), ernstige diarree, of schade aan lever of longen tot gevolg. Om deze aanvalsreacties tegen te gaan, krijgt de patiënt gedurende meerdere maanden medicijnen die de afweer onderdrukken.

De transplantatie kan ook andere gevolgen hebben:

  • tekort aan rode bloedcellen en bloedplaatjes: je bent daardoor afhankelijk van bloedtransfusies om bloedarmoede en eventuele bloedingen te voorkomen,
  • bijwerkingen van de intensieve behandeling met chemotherapie en/of radiotherapie,
  • tekort aan witte bloedcellen kan niet worden aangevuld: je bent daardoor vatbaar voor infecties,
  • de transplantatie slaat niet aan (ook wel ‘eigenlijke afstoting’ of ‘transplantfalen’ genoemd),
  • risico op overlijden door transplantatie
  • het transplantaat valt de kankercellen aan: dit heet graft-versus-tumor (en  is een gunstig effect, wat enkel optreedt bij een allogene stamceltransplantatie).

Stel je vraag over kanker

Contacteer de Kankerlijn

Bel 0800 35 445
Nu beschikbaar
Ma-vrij 9-12u en 13-17u
Chat met de Kankerlijn
Nu offline Beschikbaar op 20/03/2024 om 14:00
Ma 9-12u
Woe 14-17u en 19:30-22:30u
Met dank aan prof. dr. Daan Dierickx
Laatst aangepast op