Een urineonderzoek kan afwijkende cellen vinden. Daarna is verder onderzoek nodig om te zien waar de tumor precies zit. Een echografie (onderzoek met geluidsgolven) van de nieren en van een gevulde blaas kan al een idee geven en is pijnloos. Het meest geschikte onderzoek is een cystoscopie: dan bekijkt de uroloog de blaasholte van binnen. Via de urinebuis krijg je een verdovende gel ingebracht, en daarna kijkt de uroloog naar de binnenkant van je blaas met een cystoscoop, een smalle, bij voorkeur flexibele buis die via de urinebuis tot in de blaas kan kijken.
Als de diagnose blaaskanker gesteld is, willen de artsen weten in welk stadium de ziekte zit, hoever de ziekte zich uitbreidde in je lichaam. Dat helpt mee de behandeling te bepalen. In een operatie haalt de arts het letsel in de blaas weg. Het gaat dan naar het laboratorium voor verder pathologisch onderzoek. Onder andere op basis daarvan kunnen de artsen bepalen of het om oppervlakkige of spierinvasieve blaaskanker gaat.
Misschien maken ze ook foto’s: een IVP of IVU (intraveneus pyelogram of intraveneus urogram). Dat zijn röntgenfoto’s van de urinewegen die de blaas, het nierbekken en de urinewegen duidelijk zichtbaar maken. Dat gebeurt na een intraveneuze inspuiting (een inspuiting in een ader) met een contraststof. Om ook de hogere urinewegen te controleren, kan een CT-urografie nuttig zijn. Bij spierinvasieve blaaskanker krijg je ook een CT-scan van je longen.