De BMI, voluit de Body Mass Index, wordt ook wel de Queteletindex genoemd, naar zijn ontwerper. Deze formule geldt voor volwassenen.
Voor volwassenen is een BMI tussen 18,5 en 24,9 goed. De Wereldgezondheidsorganisatie stelde de volgende richtlijnen op:
- Lager dan 18,5: ondergewicht
- Tussen 18,5 en 24, 9: normaal gewicht
- Tussen 25 en 30: overgewicht
- Hoger dan 30: zwaarlijvig of obees
Is je BMI lager dan 18,5 of hoger dan 30, raadpleeg dan je huisarts. Beide toestanden kunnen risico’s met zich meebrengen voor je gezondheid.
Voor kinderen en jongeren tot 18 jaar wordt de berekening van de BMI gecorrigeerd. In de verschillende groeifasen die jongeren doormaken, nemen lengte en gewicht niet evenredig toe. Daarom gelden de BMI-waarden voor volwassenen, niet voor kinderen.
Deze berekening houdt al rekening met de aangepaste richtlijn voor kinderen. Aan de hand van de richtlijnen van de aangepaste BMI-waarden (opgedeeld naar leeftijd en geslacht) voor kinderen kun je weten of je kind een normaal gewicht heeft. Voor kinderen die een ondergewicht vertonen of zwaarlijvig zijn, raadpleeg je het best je huisarts.
De BMI houdt absoluut geen rekening met de lichaamssamenstelling. Ons lichaam bevat zowel vet, spieren, water als een skelet. Die vier samen bepalen ons gewicht. Ben je een atletisch persoon, en train je dagelijks enkele uren, dan krijg je een zwaardere spiermassa, waardoor het op de weegschaal misschien wel lijkt alsof je overgewicht hebt. Medisch is dit misschien niet zo. Twijfelt je, stap dan naar je huisarts.