Celdelingremmende medicijnen kunnen op verschillende manieren toegediend worden:
- rechtstreeks in een ader (langs een infuus)
- langs de mond (tabletten en capsules)
- met een inspuiting (injectie)
De toedieningsweg hangt af van het geneesmiddel en de soort kanker.
Bij chemotherapie langs een infuus prikt de verpleegkundige een ader aan. De chemotherapie komt dan vanuit een infuuszakje via een ader in je bloed. Soms stelt de arts voor om een centraal veneuze katheter te plaatsen. Dat is een flexibel slangetje in kunststof dat in een groot bloedvat geplaatst wordt en waaraan aan de andere kant een infuus kan gekoppeld worden.
Je arts of een verpleegkundige kan je uitleggen waarom zo’n katheter in jouw geval wel of niet aangewezen is.
Mogelijke redenen om een centraal veneuze katheter te plaatsen zijn:
- Meestal krijg je meerdere keren chemotherapie. Elke keer moet de verpleegkundige een ader aanprikken. Dat aanprikken kan almaar moeilijker worden. De aangeprikte bloedvaten kunnen door de chemotherapie ook gaan ontsteken. Met een katheter is telkens een ader aanprikken niet meer nodig: de verpleegkundige prikt de katheter aan.
- Bij chemotherapie worden vaak irriterende vloeistoffen gebruikt. Sommige producten kunnen schade veroorzaken als ze naast de ader lopen. Een centraal veneuze katheter is een veilig systeem om zulke producten toe te dienen omdat hij in een groot bloedvat zit.
- Zo’n katheter laat toe om eenvoudig en veilig bloed af te nemen, wat regelmatig moet gebeuren als je chemotherapie krijgt.
Maar chemotherapie kan dus ook gewoon langs een infuus in je arm of hand gegeven worden, zonder katheter. Dat gebeurt vooral bij kortere behandelingen.