Annelies Troch: ‘Heel af en toe moeten we mensen die een tweede mening willen, wel beschermen tegen zichzelf, als ze bijvoorbeeld nog moeilijk transporteerbaar of palliatief zijn. Zaak is dan om betrokken en zorgzaam te communiceren. Dat doet de arts niet in zijn eentje, het hele zorgteam werkt daaraan mee.’
Komt de vraag naar een tweede mening soms ook van de arts?
Annelies Troch: ‘Bij een minderheid van de patiënten is het ziektebeeld zo complex dat je als arts zelf graag een extra advies hebt over de aanpak. In de geneeskunde is immers niet alles zwart-wit, er is een grote grijze zone in ziektebeelden en behandelingen. Ofwel sturen we de patiënt zelf door naar een meer gespecialiseerde collega, ofwel alleen het dossier. Achter de schermen wordt er dus vaak overleg gepleegd met andere collega’s en dat wordt liefst goed gecommuniceerd met de patiënt.’
Hannelore Denys: ‘Voor patiënten met een zeldzame en/of complexe kanker waarbij de behandeling een sterk gespecialiseerd team vraagt, is een doorverwijzing niet alleen nuttig, maar meestal ook echt nodig. Ook artsen in een universitair ziekenhuis kunnen de nood voelen om een collega met meer expertise ter zake te raadplegen en een patiënt actief doorverwijzen. Dat geldt zeker als die collega een klinische studie heeft lopen met een nieuwe therapie waaraan de patiënt kan deelnemen.’
Patiënten voelen vaak schroom om aan hun arts te zeggen dat ze een tweede mening willen, wat adviseert u ze?
Annelies Troch: ‘Ik begrijp dat het voor patiënten soms moeilijk is om aan te brengen, maar voor artsen is het een vertrouwd fenomeen. Misschien zijn patiënten soms bang om ons te kwetsen? Ik laat in elk geval altijd zelf weten of ik het een goed idee vind om nog een andere arts te raadplegen of niet. Persoonlijk vind ik het moeilijker als een patiënt niet zegt dat hij een tweede mening gaat zoeken. Als je van een collega verneemt dat hij je patiënt op consultatie heeft gehad zonder dat je het wist, vraagt het wat communicatie om nadien weer de draad op te nemen met die patiënt.’